Wormen
Wormen in het spijsverteringskanaal
De wormen, die bij alpaca-achtigen in het spijsverteringskanaal voor kunnen komen kunnen onderverdeeld worden in drie groepen, te weten:
- Lamoïde specifieke parasieten: Lamanema chavezi, Nematodirus lamae (beide voorkomend in de dunne darm) ; Spiculopteragia peruvianus (netmaag). Geen van deze drie wormen zijn naar mijn weten ooit buiten Zuid-Amerika vastgesteld).
- Parasieten die normalitair bij schapen of geiten voorkomen: Nematodirus spathiger, Nematodirus filicollis, Trichostrongylus colubriformis, Ostertagia circumcincta, Oesophagostumum venulosum, Haemonchus contortus, Camelostrongylus mentulatus, Dictyocaulus filaria.
- Parasieten die normalitair met runderen geassocieerd worden: Cooperia oncophora, Cooperia mcmasteri, Trichostrongylus axei, Ostertagia ostertagi, Fasciola hepatica (leverbot).
De ene parasiet is de andere niet
De ene parasiet is de andere niet en deze verschillen allen in mate van schadelijkheid voor lama-achtigen.
Wormen die van belang zijn bij verschillende houders van lama’s en alpaca’s in Europa zijn: Trichostrongylus ssp., Ostertagia ssp. en Cooperia oncophora. Deze wormen zijn zeer schadelijk voor de dieren, komen in geheel West Europa voor en zijn de oorzaak van de meeste wormproblemen.
Een tweede groep, die slechts op enkele bedrijven een probleem veroorzaken zijn: Fasciola hepatica, Dictyocaulus filaria en Haemonchus contortus.
De overige genoemde wormen richten weinig schade aan, maar dat wil niet zeggen dat men niet op deze parasieten alert dient te zijn.
Overzicht van alle bij lamoïden voorkomende gastronome parasieten:
Camelostrongylus mentulatus
Nematodirus filicollis
Capillaria sp.
Nematodirus lamae*
Cooperia mcmasteri
Nematodirus spathinger
Cooperia oncophora
Oesophagostomum venulosum
Dictyocaulus filaria
Ostertagia circumcincta
Eimeria sp.
Ostertagia ostertagi
Fasciola hepatica
Parelaphostrongylus tenius
Graphitage aucunes*
Spiculopteragia peruvianus*
Haemonchus contortus
Thysaniesia giardi
Lamanema chavezi*
Trichostrongylus axei
Moniezia benedeni
Trichostrongylus colubriformis
Moniezia expansa
Trichuris ovis
*specifieke wormen van lamoïden
Het wel of niet voorkomen van bepaalde wormen, en hun aantallen op een bedrijf is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de dieren gehouden worden. Denk hierbij aan klimaatomstandigheden, aantal dieren per hectare, weides reinigen, enz.
De gevaarlijkste parasieten
Infectie met slechts een enkele wormsoort is zeer onwaarschijnlijk. De klinische verschijnselen van een worminfectie zijn een mix van de klinische verschijnselen veroorzaakt door de verschillende wormen. Daarnaast hebben de leeftijd, de voeding, eventuele stress en de verworven immuniteit invloed op de mate van infectie. Aanwijzingen voor een worminfectie zijn: sterk vermageren, slechte groei, diarree, anorexia, atactie en andere verlammingsverschijnselen, soms gevolgd door de dood. Daarnaast is aan de toestand van de wol vaak de gezondheidstoestand van het dier af te lezen; breekbare, doffe wol duidt op een infectie.
Graphitage aucunes, Lamanema chavezi, Nematodirus lamae en Spiculopteragia peruvianus zijn de lamoïde specifieke wormen. Deze zijn echter nog nooit vastgesteld in Europa.
Dictyocaulus filaria, de longworm van schapen, kan problemen geven bij alpaca’s en lama’s. Wanneer het dier ademhalingsproblemen heeft moet men hier aan denken. De worm kan parasitaire bronchitis veroorzaken. De D. filaria is vooral in Australië een probleem.
In het Andesgebergte in Peru komt de Fasciola hepatica (leverbot) weinig voor, doordat de klimaatomstandigheden in dit hooggebergte zo bar zijn dat deze parasiet niet kan overleven. Wanneer de lamoïden echter op een lagere altitude gehouden worden, wordt de F. hepatica wèl een probleem. Vooral op weiden waar voorheen schapen of runderen gelopen hebben kunnen lamoïden snel een acute infectie oplopen, die tot de dood kan leiden. Het gebrek aan natuurlijke weerstand, de betrekkelijke kleine lever en het feit, dat lama-achtigen het grasland kort begrazen maakt deze dieren extra vatbaar voor leverbot. Het gevaar is extra groot op natte percelen. Er zijn twee verschillende vormen van leverbot: acuut en chronisch. De acute vorm gaat gepaard met de onwil om te eten, een sterke achteruitgang van de conditie en sterfte binnen 2-4 dagen. De chronische vorm gaat gepaard met een afname van de eetlust, moeilijk lopen door buikpijn en diarree.
De lebmaagworm Haemonchus contortus veroorzaakt haemonchose, wat vooral onder jonge dieren een probleem is. De regenval gecombineerd met voldoende hoge temperaturen is de belangrijkste oorzaak van deze zware wormbesmetting. Een besmetting met de lebmaagworm geeft geen diarree. Deze worm is een bloedzuiger en veroorzaakt daarom, behalve groeivertraging en vermagering, vooral bloedarmoede. Besmettingen treden vooral in het najaar op, wanneer de regenval groot is en de temperatuur nog steeds hoog.
De eencellige parasiet Eimeria sp. aanwezig in volwassen merries kan coccidiose veroorzaken. Hoewel de parasiet delen van het darmstelsel aantast, worden de merries er niet ziek van. Deze merries scheiden wel af en toe oöcysten uit, welke onder invloed van vocht, warmte en zuurstof besmettelijk worden. Wanneer deze besmettelijke oöcysten door de jonge dieren worden opgenomen, wordt de darmwand aangetast. In tegenstelling tot merries kunnen veulens deze hoeveelheid darmwand niet missen en ze krijgen diarree. De veulens vermageren sterk.
Coccidiose kan bij gespeende veulens andere ziektebeelden verergeren. Dieren die eenmaal coccidiose hebben gehad zijn beschermd tegen de ziekte. Wanneer er niet ingegrepen wordt kunnen veulens door coccidiose, of door het optreden van een secundaire infectie, sterven.
Factoren die invloed hebben op een wormbesmetting
Dieren jonger dan 2 jaar zijn vaak vatbaarder voor worminfecties dan oudere dieren. Wanneer grote groepen fokmerries voor het veulen bijeengebracht worden, om zo meer controle over de dieren te hebben, stijgt de kans op een infectie bij zowel de merries als de veulens. Vaak worden de dieren in kleine weiden gehouden, wat de kans op infectie vergroot. Of een dier wel of niet besmet raakt is afhankelijk van enkele factoren, te weten:
- Besmettingsdruk: het aantal infectieuze larven waar de dieren aan bloot gesteld worden. In een kleine weide, met een hoge bezettingsgraad is de kans op besmetting groter;
- Klimaat: Vooral in het najaar, wanneer de temperatuur nog hoog is en er hevige regenval is, is de kans groter op een besmetting;
- Stress: gestresste dieren zijn vatbaarder voor wormbesmettingen. De geboorte, het dekken, lacteren, scheren en omweiden zijn factoren die stress veroorzaken;
- Conditie: Wanneer een dier in slechte conditie is, bijvoorbeeld na het veulen of wanneer het dier al een andere infectie heeft is er veel kans op een wormbesmetting.
Een wormbesmetting vloeit vaak voort uit een combinatie van bovenstaande factoren. De ene worminfectie is de andere niet en de mate van infectie hangt af van de mate dat de dieren aan bovengenoemde factoren blootgesteld worden.
Alpaca’s en lama’s hebben de eigenschap om de weide zeer kort te begrazen, waardoor zij meer kans hebben op een wormbesmetting dan andere dieren.
Preventie parasieten
Preventief kan een fokker enkele dingen doen. Een is de bovengenoemde aspecten zoveel mogelijk weg te nemen. De besmettingsdruk kan vermindert worden door de dieren in een grote weide, met weinig dieren per hectare te huisvesten. Het klimaat is niet te beïnvloeden, maar een fokker kan eraan denken om de dieren op te stallen. Dan ontstaat er echter wel weer het gevaar van een grote besmettingsdruk. Stress kan sterk vermindert worden. Vervoer geen dieren op zeer hete dagen en zorg dat dieren nooit aan teveel stressfactoren tegelijk blootgesteld worden. Drachtige merries kan men beter niet omweiden of scheren. Door goed alert te zijn op de conditie van de dieren kunnen conditieproblemen vermindert worden. Wanneer een dier in onderconditie is kan een fokker ingrijpen door bijvoorbeeld voedingssupplementen
De lama- of alpacahouder kan steekproefsgewijs mestmonsters nemen en deze ter onderzoek aanbieden aan de veearts. Wanneer uit de mestmonsters blijkt dat er toch een wormbesmetting aanwezig is moet de houder curatief ontwormen.
Nieuwe dieren op het bedrijf, zowel aankoop en aanwas, moeten vier tot zes weken na de eerste ontworming een booster krijgen. Aangekochte dieren kunnen het beste ontwormd worden voordat zij ingeschaard worden met de rest van de groep.
Raadpleeg uw veearts voor het opstellen van een ontwormingsschema.